Книга: Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения
Назад: Muizenpraat (Мышиная болтовня)
Дальше: Zondagmorgen aan de ontbijttafel (Воскресным утром за завтраком1)

Allergie

(Аллергия)

Er komt een Belg bij de dokter en zegt (приходит бельгиец к врачу и говорит): „Volgens mij ben ik allergisch voor leer (по-моему: «следуя мне», у меня аллергия на кожу)”.

De dokter vraagt (врач спрашивает): „Hoezo (как так = почему /вы так полагаете/)?”

De Belg antwoordt (бельгиец отвечает): „Elke keer als ik wakker word (каждый раз, когда я просыпаюсь) met mijn schoenen aan (с ботинками на ногах), heb ik hoofdpijn (у меня болит голова: «я имею головную боль»; aan – на; aanhebben – носить /одежду/, быть одетым /во что-либо/).

Er komt een Belg bij de dokter en zegt: „Volgens mij ben ik allergisch voor leer”.

De dokter vraagt: „Hoezo?”

De Belg antwoordt: „Elke keer als ik wakker word met mijn schoenen aan, heb ik hoofdpijn”.

Nablijven

(Остаться /в школе после уроков/)

De directeur van een school (директор одной школы) belt naar de moeder van Pieter (звонит матери Питера), een van de leerlingen (одного из учеников), om te zeggen (чтобы сказать) dat Pieter moet nablijven (что Питер должен остаться /после уроков/; na – после; blijven – оставаться).

De moeder vraagt: „Waarom?” (мать спрашивает: «почему?»)

Waarop de directeur zegt (на что директор говорит): „Omdat Jeroen, de jongen die naast hem zit (потому что Ерун, юноша, который с ним рядом сидит; naast – близкий; около, неподалеку), zat te roken (сидел и дымил: «сидел дымить»)”.

„Wat!” roept de moeder («что!» – кричит мать). „Die Jeroen zit te roken en onze Pieter moet nablijven (Ерун сидит и курит, а наш Питер должен оставаться; roken – курить; дымить/ся/)!?”

„Natuurlijk”, zegt de directeur («конечно», говорит директор), „Pieter heeft hem in brand gestoken (/это/ Питер его поджег: «в огонь/пожар поместил»; steken – колоть, втыкать; вкладывать, засовывать; iets in brand steken – поджигать что-либо).”

De directeur van een school belt naar de moeder van Pieter, een van de leerlingen, om te zeggen dat Pieter moet nablijven.

De moeder vraagt: „Waarom?”

Waarop de directeur zegt: „Omdat Jeroen, de jongen die naast hem zit, zat te roken”.

„Wat!” roept de moeder, „Die Jeroen zit te roken en onze Pieter moet nablijven!?”

„Natuurlijk”, zegt de directeur, „Pieter heeft hem in brand gestoken.”

Onzichtbaar

(Невидимый)

„Zo, mevrouwtje”, zegt de dokter (так, госпожа, говорит доктор; mevrouwtje – уменьшит. – ласкат. от mevrouw) „wat kan ik voor je doen (что я могу для тебя сделать)?”.

„Het is eigenlijk voor mijn man (это, собственно, для моего мужа) dat ik kom, dokter (что я пришла, доктор)”.

„Wat heeft jouw man dan wel (что же тогда у твоего мужа: «что имеет твой муж тогда пожалуй»)?”

„Hij denkt dat hij onzichtbaar is (он полагает, что он невидимый; zichtbaar – видимый; zicht – видимость)”.

„Dan zal je hem toch eens moeten meebrengen (тогда тебе нужно будет его все же как-нибудь с собой привести; toch – все-таки, однако; eens – однажды, когда-то, некогда; meebrengen – приносить/приводить с собой), dat ik hem kan onderzoeken (чтобы я его мог обследовать)”.

„Maar dokter, hij zit hier naast mij (но доктор, он сидит здесь, рядом со мной)!”

„Zo, mevrouwtje”, zegt de dokter, „wat kan ik voor je doen?”

„Het is eigenlijk voor mijn man, dat ik kom, dokter”.

„Wat heeft jouw man dan wel?”

„Hij denkt dat hij onzichtbaar is”.

„Dan zal je hem toch eens moeten meebrengen, dat ik hem kan onderzoeken”.

„Maar dokter, hij zit hier naast mij”.

Lotto

(Лото)

Een man komt bij de dokter (один мужчина приходит к врачу) en de dokter vraagt aan de patiënt (и врач спрашивает у пациента) wat zijn probleem is (какая у него проблема: «что есть его проблема»).

De man antwoordt (мужчина отвечает): „Ik ben getrouwd met een oerlelijke vrouw (я женат на ужасно/крайне некрасивой женщине; lelijk – некрасивый, безобразный; oer – пра– /приставка, обозначающая древность, имеет в нидерландском также усилительное значение: «крайне»/) gewoon voor het geld (просто из-за денег)”.

De dokter zegt: „Maar wat is uw probleem dan (врач говорит: какая же у вас тогда проблема)?”

De patiënt antwoordt: „Ik heb een week geleden de lotto gewonnen (неделю назад я выиграл в лото; geleden – прошлый, прошедший, минувший: twee weken geleden – две недели тому назад; winnen – выигрывать)”.

Een man komt bij de dokter en de dokter vraagt aan de patiënt wat zijn probleem is.

De man antwoordt: „Ik ben getrouwd met een oerlelijke vrouw gewoon voor het geld”.

De dokter zegt: „Maar wat is uw probleem dan?”

De patiënt antwoordt: „Ik heb een week geleden de lotto gewonnen”.

Vissen

(Ловить рыбу)

Een man is aan het vissen (один мужик /сидит/ ловит рыбу; is aan het vissen – «находится при ловле рыбы», эта форма соответствует настоящему продолженному времени) als er een voorbijganger langskomt (когда к нему подходит один прохожий; langs komen bij iemand – зайти, заскочить к кому-либо) en vraagt (и спрашивает): „Bijten ze (клюют они; bijten – кусать/ся/; клевать /о рыбе/)?”

Zegt de man (мужик говорит): „Waarom denk je dan (почему тогда по-твоему) dat ik zo ver van de kant af zit (я так далеко от края сижу? van… af – от)?”

Een man is aan het vissen als er een voorbijganger langskomt en vraagt: „Bijten ze?”

Zegt de man: „Waarom denk je dan dat ik zo ver van de kant af zit?”

Gestolen

(Украли: «украдено»)

Een man komt lachend een politiebureau binnen (один мужчина заходит, смеясь, в полицейское бюро, binnenkomen – входить /во что-либо/; прибывать), hij zegt (он говорит): „Mijn auto is gestolen (мою машину украли: «моя машина украдена»; stelen – красть, воровать)”.

Agent: „Waarom lacht u dan (почему вы тогда смеетесь)?”

De man: „Mijn schoonmoeder zat erin (моя теща сидела в ней; erin – в этом; в нем/в ней)”.

Een man komt lachend een politiebureau binnen, hij zegt: „Mijn auto is gestolen”.

Agent: „Waarom lacht u dan?”

De man: „Mijn schoonmoeder zat erin”.

Назад: Muizenpraat (Мышиная болтовня)
Дальше: Zondagmorgen aan de ontbijttafel (Воскресным утром за завтраком1)