Er zitten drie muizen aan de bar (сидят у бара три мыши). Ze scheppen heel erg op (они хвастаются во всю: «очень сильно» друг перед другом; opscheppen – разливать /по тарелкам/; вычерпывать; хвастаться).
Zegt muis 1 (говорит первая мышь): „Ik durf bij de mensen (я осмеливаюсь у людей) uit de koelkast (из холодильника; koel – прохладный; kast – шкаф) een stuk kaas te halen (достать кусок сыра; halen – доставать, вытаскивать)”.
Zegt muis 2: „Dat is nog niks (это еще ничего), ik kan met gemak (я могу запросто) de kaas van een muizenvalletje halen, pfheu (сыр из мышеловки стащить, пфуй… = ерунда, легко; val – западня, ловушка /здесь – с уменьшительным суффиксом/; vallen – падать)!!”
Zegt muis 3: „Sorry jongens, ik moet dringend naar huis (извините, ребята, мне нужно срочно домой) om de kat te gaan voeren (кота выгуливать; om… te… – чтобы; voeren – вести)!”
Er zitten drie muizen aan de bar. Ze scheppen heel erg op.
Zegt muis 1: „Ik durf bij de mensen uit de koelkast een stuk kaas te halen.”
Zegt muis 2: „Dat is nog niks, ik kan met gemak de kaas van een muizenvalletje halen, pfheu!!”
Zegt muis 3: „Sorry jongens, ik moet dringend naar huis om de kat te gaan voeren!”
Er komt een man bij de dokter (приходит один мужчина к врачу) die zegt (который говорит): „Dokter, ik voel mij net een hond (доктор, я чувствую, будто я собака; zich voelen – чувствовать себя; net – точно, как раз), ik plas als een hond (я хожу в туалет по-собачьи; plassen – плескать; мочиться /разг./), ik doe het op zijn hondjes (я занимаюсь сексом по-собачьи; hondje – собачка) en ik vreet uit een bak (и я жру из чана/бака = из миски; vreten —есть /о животных/; жрать /о людях/)”.
„Tsja, – zegt de dokter (м-да, говорит доктор), – ga maar eens op de bank liggen (пойди-ка приляг на кушетку)”.
„Het spijt mij, – zegt de man, – dat mag ik niet (сожалею, говорит мужчина, это мне нельзя = не разрешается).”
Er komt een man bij de dokter die zegt: „Dokter, ik voel mij net een hond, ik plas als een hond, ik doe het op zijn hondjes en ik vreet uit een bak.”
„Tsja, – zegt de dokter, – ga maar eens op de bank liggen.”
„Het spijt mij, – zegt de man, – dat mag ik niet.”
Als Jantje van school thuis komt (когда Янтье приходит из школы домой; Jantje – «Янчик», Иванушка /соответствует в анекдотах русскому Вовочке/), vraagt hij aan zijn moeder (спрашивает он у своей матери): „Ik heb gehoord dat de onderwijzers worden betaald (я слыхал, что учителям платят деньги: «учителя становятся оплачены = оплачиваются»; onderwijzen – учить; wijzen – показывать, указывать; betalen – платить, оплачивать) om les te geven (за то, что они преподают: «чтобы давать урок»)!”
„Ja,” zegt zijn moeder (да, говорит мать).
Jantje: „Maar dat is toch niet eerlijk (но это же нечестно), de leerlingen doen toch al het werk (ученики делают ведь всю работу; toch – все-таки, однако; же, ведь)!”
Als Jantje van school thuis komt, vraagt hij aan zijn moeder: „Ik heb gehoord dat de onderwijzers worden betaald om les te geven!”
„Ja,” zegt zijn moeder.
Jantje: „Maar dat is toch niet eerlijk, de leerlingen doen toch al het werk!”
Een soldaat staat (солдат стоит) om en uur ’s nachts (в час ночи) na een vrolijke avond (после веселого вечера) wat onvast op zijn benen (несколько неустойчиво на ногах; vast – крепко) met zijn arm om de lantarenpaal (обняв фонарный столб: «со своей рукой на…»; lantaren – фонарь; paal – кол; столб). Er komt een kapitein voorbij (мимо проходит капитан) die hem vraagt (который его спрашивает) wat hij daar midden in de nacht uitvoert (что он там среди ночи делает; midden – середина; cреди, в середине: midden in de zomer – в середине лета; uitvoeren – исполнять, осуществлять; voeren – водить, вести).
„Nnnoou kkapitein (нну, ккапитан), de heeele stad draait om me heen (вееесь город крутится вокруг меня; draaien – вертеться, вращаться; omhéen – вокруг, кругом), en nou wacht ik (и теперь я жду) tot de kazerne voorbij komt (пока казарма мимо проедет) en dan ssstap ik naar binnen (и тогда я вввойду внутрь; stappen – шагать)”.
Een soldaat staat om een uur ’s nachts na een vrolijke avond wat onvast op zijn benen met zijn arm om de lantarenpaal. Er komt een kapitein voorbij die hem vraagt wat hij daar midden in de nacht uitvoert.
„Nnnou kapitein, de hele stad draait om me heen, en nou wacht ik tot de kazerne voorbij komt en dan ssstap ik naar binnen”.
Door het bos (по лесу) lopen twee commando’s (бегут/идут две командос). Op een gegeven moment (в какой-то: «в данный/определенный» момент) vinden ze drie mijnen (находят они три мины) en ze besluiten (и они решают) die mee te nemen naar de sergeant (их взять с собой – к сержанту = показать сержанту; mee – вместе, совместно; meenemen – брать с собой).
Onderweg terug (по дороге назад; onderwég – в пути, по пути; onder – под; среди; weg – путь, дорога) zegt de een tegen de ander (говорит один другому): „Wat doen we nu (что мы делаем сейчас = мы будем делать) als er eentje afgaat (если одна рванет; afgaan – отправляться /о транспорте/; сработать, взорваться)?”
Antwoordt de ander (другой отвечает): „Dan zeggen gewoon (тогда просто скажем; gewoon – обычный, обыкновенный) dat we er maar twee gevonden hebben (что мы только две нашли)”.
Door het bos lopen twee commando’s. Op een gegeven moment vinden ze drie mijnen en ze besluiten die mee te nemen naar de sergeant.
Onderweg terug zegt de een tegen de ander: „Wat doen we nu als er eentje afgaat?”
Antwoordt de ander: „Dan zeggen gewoon dat we er maar twee gevonden hebben”.
De koningin van België belt de koningin van Nederland op (королева Бельгии звонит королеве Нидерландов по телефону; opbellen – позвонить /кому-либо/ по телефону) en zegt (и говорит): „Het moet nu maar eens afgelopen zijn (теперь должно быть покончено; aflopen – сбегать, спускаться; оканчиваться, истекать; maar – но; однако; же; eens – один раз, eens – однажды; /побудительная частица/) met dat gedoe (с той возней; doen – делать) dat wij dom zijn (что мы тупые = нас считают тупыми). Wij willen nu wel eens de slimste zijn (мы хотим теперь, пожалуй, самыми умными/хитрыми быть; slim – хитрый; умный, ловкий)”.
Beatrix zegt (Беатрикс говорит): „Das goed, voor twee maanden dan (хорошо, на два месяца тогда; das = dat is)”.
Dus zo gezegd, zo gedaan (значит, сказано-сделано: «так сказано, так сделано»). De Nederlanders gaan een brug in de woestijn bouwen (голландцы едут строить мост в пустыне). Alle Belgen lachen he, he… (все бельгийцы смеются: ха, ха) die stomme Nederlanders (эти тупые голландцы), gaan ze een brug in de woestijn bouwen (едут строить мост в пустыне).
Twee maanden later belt Beatrix de koningin van België op (два месяца спустя Беатрикс звонит королеве Бельгии): „Nu zijn die twee maanden om (теперь те два месяца прошли) en willen we die brug afbreken (и мы хотим тот мост снести/сломать).
Koningin van België: „Dan doe je dat toch” (королева Бельгии: «ну так делай же тогда это»).
Beatrix: „Nee, dat kan niet (нет, это невозможно), want al die Belgen staan erop te vissen (потому что те все бельгийцы стоят на нем и ловят рыбу: «/чтобы/ ловить рыбу»; op – на, erop – на этом, на нем)”.
De koningin van België belt de koningin van Nederland op en zegt: „Het moet nu maar eens afgelopen zijn met dat gedoe dat wij dom zijn. Wij willen nu wel eens de slimste zijn.”
Beatrix zegt: „Das goed, voor twee maanden dan”.
Dus zo gezegd, zo gedaan. De Nederlanders gaan een brug in de woestijn bouwen. Alle Belgen lachen he, he… die stomme Nederlanders, gaan ze een brug in de woestijn bouwen.
Twee maanden later belt Beatrix de koningin van België op: „Nu zijn die twee maanden om en willen we die brug afbreken”.
Koningin van België: „Dan doe je dat toch”.
Beatrix: „Nee, dat kan niet, want al die Belgen staan erop te vissen”.