…wordt een zwaargewonde man binnen gebracht (вносят тяжелораненого мужчину: «становится тяжелораненый мужчина внутрь внесенным»; binnen – внутрь; brengen – приносить, приводить, привозить).
– Naam? informeert de verpleegster (имя? наводит справку медсестра).
– Jan Koenen, antwoordt de man (Ян Кунен, отвечает мужчина).
– Getrouwd (женат; trouwen – жениться; выходить замуж; getrouwd – женатый, замужняя)?
– Nee, een ongeluk met de motor (нет, несчастный случай с мотоциклом; ongeluk – несчастье, беда; несчастный случай; geluk – удача).
…wordt een zwaargewonde man binnen gebracht.
– Naam? informeert de verpleegster.
– Jan Koenen, antwoordt de man.
– Getrouwd?
– Nee, een ongeluk met de motor.
Een kunstminnende vader (любящий искусство отец; kunst – искусство; minnen – любить; быть влюбленным) neemt zijn zoontje voor het eerst mee naar een vioolconcert (берет с собой своего сыночка впервые на концерт скрипки; meenemen – брать с собой). In de pauze vraagt het ventje (во время перерыва парнишка спрашивает):
– Pa, als die man dat kistje doorgezaagd heeft (пап, когда тот мужчина тот ящичек перепилит; kist – ящик; zagen – пилить; doorzagen – перепилить; door – сквозь) gaan we dan naar huis (мы тогда пойдем домой)?
Een kunstminnende vader neemt zijn zoontje voor het eerst mee naar een vioolconcert. In de pauze vraagt het ventje:
– Pa, als die man dat kistje doorgezaagd heeft gaan we dan naar huis?
– Weet u zeker dat dit uw huis is (вы точно знаете, что это ваш дом)? – vraagt een politieagent in de nacht (спрашивает полицейский ночью) aan een aangeschoten man (у подвыпившего: «подстреленного» мужчины; schieten – стрелять) die langdurig aan een huisdeurslot zit te morrelen (который продолжительно стоит и возится с дверным замком; langdurig – длительный, продолжительный; lang – длинный; долго; duren – длиться, продолжаться; huisdeur – дверь дома; slot – замок; sluiten – запереть; morrelen – шарить, копаться, рыться).
– Natuurlijk, kom maar binnen, – zegt de man (конечно, входите же /внутрь/, говорит мужчина). – Ziet u deze TV (видите этот телевизор)? Die is van mij en die koelkast is ook van mij (он мой, и тот холодильник – тоже мой).
– Kunt u dat bewijzen, – vraagt de agent (можете вы это доказать, спрашивает полицейский).
– Natuurlijk, kom maar boven, – zegt de dronkaard (конечно, поднимитесь-ка наверх, говорит пьяница). Hij stommelt een trap op (он громыхает вверх по лестнице; stommelen – шуметь, стучать, громыхать), opent een deur en zegt (открывает дверь и говорит):
– Ziet u dat bed (видите ту кровать)? Dat is van mij (это моя). En weet u wie die man is die op dat bed ligt (а знаете, кто тот мужик, что лежит на кровати)?
– Nee, wie dan (нет, кто же: «кто тогда»)? – wil de nieuwsgierig geworden agent weten (хочет любопытным ставший агент знать = любопытствует полицейский).
– Dat ben ik, – zegt de man (это я, говорит мужчина).
– Weet u zeker dat dit uw huis is? – vraagt een politieagent in de nacht aan een aangeschoten man die langdurig aan een huisdeurslot zit te morrelen.
– Natuurlijk, kom maar binnen, – zegt de man. – Ziet u deze TV? Die is van mij en die koelkast is ook van mij.
– Kunt u dat bewijzen? – vraagt de agent.
– Natuurlijk, kom maar boven, – zegt de dronkaard. Hij stommelt een trap op, opent een deur en zegt:
– Ziet u dat bed? Dat is van mij. En weet u wie die man is die op dat bed ligt?
– Nee, wie dan? – wil de nieuwsgierig geworden agent weten.
– Dat ben ik, – zegt de man.
Op een mooie dag wachten twee vrienden in een Engels station op de trein (в один красивый день ждут двое друзей на одной английской станции поезд). Wanneer die eindelijk (когда тот наконец-то) voor het perron stopt (у перрона останавливается) en de twee jongens willen instappen (и двое ребят хотят войти; instappen – вступать; входить, садиться /в транспорт/), steekt de conducteur zijn hoofd uit het raam en roept (высовывает кондуктор свою голову из окна и кричит):
– Je kunt er niet in (вы не можете входить = входить нельзя)! We stoppen hier niet op zondag (мы не останавливаемся здесь в воскресенье). We zijn vandaag alleen maar gestopt (мы остановились сегодня только) om jullie te zeggen dat we niet stoppen (чтобы вам сказать, что мы не останавливаемся)!
Op een mooie dag wachten twee vrienden in een Engels station op de trein. Wanneer die eindelijk voor het perron stopt en de twee jongens willen instappen, steekt de conducteur zijn hoofd uit het raam en roept:
– Je kunt er niet in! We stoppen hier niet op zondag. We zijn vandaag alleen maar gestopt om jullie te zeggen dat we niet stoppen!
Er wordt een film gedraaid over Julius Caesar (снимается фильм о Юлии Цезаре; draaien – вертеть/ся/, вращать/ся/, крутить/ся/: een film draaien – снимать фильм). Tijdens de opnamen (во время съемок) ziet de regisseur opeens (видит режиссер вдруг) dat een van de acteurs een polshorloge draagt (что один из актеров носит /наручные/ часы; pols – пульс iemand de pols voelen – щупать пульс у кого-либо; запястье; horlóge – часы /наручные, карманные/).
– Stop! Roept de regisseur. – We draaien een film over het Oude Rome (мы снимаем фильм о Древнем Риме). Toen bestonden nog geen horloges (тогда еще не существовали часы; bestaan – существовать)!
– Ja maar, – zegt de acteur, – mijn horloge heeft Romeinse cijfers (да, однако, говорит актер, у моих часов римские цифры).
Er wordt een film gedraaid over de Julius Caesar. Tijdens de opnamen ziet de regisseur opeens dat een van de acteurs een polshorloge draagt.
– Stop! roept de regisseur. – We draaien een film over het Oude Rome. Toen bestonden nog geen horloges!
– Ja maar, – zegt de acteur, – mijn horloge heeft Romeinse cijfers!
Een reporter heeft een gesprek met een honderdjarige (один журналист имеет беседу со столетним):
– Hoe komt het dat u zo oud geworden bent (как получилось, что вы таким старым стали = дожили до такого возраста)?
– Ik rook niet (я не курю), drink niet (не пью) en ga altijd vroeg slapen (и иду = ложусь всегда рано спать).
– Doet u dan niets verkeerd (делаете вы тогда ничего неправильного = значит, вы не делаете ничего неправильного)?
– Jawel (конечно же да = делаю)! Ik lieg (я лгу)!
Een reporter heeft een gesprek met een honderdjarige.
– Hoe komt het dat u zo oud geworden bent?
– Ik rook niet, drink niet en ga altijd vroeg slapen.
– Doet u dan niets verkeerd?
– Jawel! Ik lieg!