Книга: Нидерландский шутя. 150 анекдотов для начального чтения
Назад: Как читать эту книгу
Дальше: Dieven (Воры)

Goed aangekomen

(Хорошо доехал)

Een man gaat een postkantoor binnen (один мужчина заходит на почту; binnen – внутрь). Hij wil een telegram versturen (он хочет отправить телеграмму). „De naam is toch gratis he?” (имя ведь бесплатно, а?) vraagt hij (спрашивает он).

„Inderdaad mijnheer”, antwoordt de loketbediende (в самом деле /это так/, господин, отвечает служащий в окошке; lokét – окошко /в кассе/; bediende – служащий; bedienen – обслуживать).

„Mooi zo”, zegt hij (вот и прекрасно: «прекрасно так», говорит он; mooi – красивый; прекрасный, чудесный), „dan wil ik enkel mijn naam (тогда я хочу только мое имя) op het telegram zetten (в телеграмме поместить; zetten – сажать; ставить, помещать). Ik heet (меня зовут; heten – зваться) Ben Gisteravondgoedaangekomen (Бен Вчеравечеромхорошодоехал, /ik/ ben – я есть; ik ben gisteravond goed aangekomen – я вчера вечером хорошо доехал)”.

Een man gaat een postkantoor binnen. Hij wil een telegram versturen. „De naam is toch gratis he?” vraagt hij.

„Inderdaad, mijnheer”, antwoordt de loketbediende.

„Mooi zo”, zegt hij, „dan wil ik enkel mijn naam op het telegram zetten. Ik heet Ben Gisteravondgoedaangekomen”.

Weer naar huis

(Обратно домой)

Jan komt te laat de klas binnen (Ян входит очень поздно в класс), de meester zegt (учитель говорит): „Zeg wat heb jij vandaag voor een smoes (скажи, какая у тебя сегодня отговорка)?”

„Nou”, zegt Jan, „het was zo glad buiten (ну, на улице: «снаружи» было так скользко) dat als je een stap naar voren deed (что когда ты делал шаг вперед; doen – делать) je weer twee stappen naar achteren gleed (ты скользил опять два шага назад; glijden – скользить).”

„Hoe ben je dan naar school gekomen (как же ты тогда пришел в школу)?”

Jan: „Nou, ik ben gewoon naar huis gaan lopen (ну, я просто побежал: «пошел бежать» домой; gewoon – обычный, обыкновенный)”.

Jan komt te laat de klas binnen, de meester zegt: „Zeg wat heb jij vandaag voor een smoes?”

„Nou”, zegt Jan, „het was zo glad buiten dat als je een stap naar voren deed, je weer twee stappen naar achteren gleed”.

„Hoe ben je dan naar school gekomen?”

Jan: „Nou, ik ben gewoon naar huis gaan lopen”.

Labrador

(Лабрадор)

Een jager leest (один охотник читает) een advertentie in de krant (объявление в газете): unieke jachthond te koop (продается уникальная охотничья собака; jacht – охота; koop – покупка, te koop – продается /в объявлениях/). Hij besluit (он решает) te gaan kijken (поехать посмотреть). De verkoper neemt hem mee naar het hok (продавец ведет: «берет» его с собой к будке; hok – хлев; конура, будка). De jager kijkt en zegt (охотник смотрит и говорит): „Maar dat is gewoon een labrador (но это просто лабрадор)”.

„Ja”, zegt de verkoper (да, говорит продавец). „maar deze hond is echt uniek (но эта собака по-настоящему уникальна; echt – настоящий, подлинный; по-настоящему). We zullen wel eens even een stukje gaan jagen (мы пойдем, пожалуй, как раз немного поохотимся; wel – хорошо; пожалуй; eens – однажды, один раз, разок; even – ровный; равный; ровно; как раз, точно; чуть-чуть, немного; een stukje – немножко).”

De verkoper haalt zijn geweer (продавец достает свое ружье) en de twee lopen met de hond naar het meer toe (и двое идут с собакой к озеру: naartoe – к /указывает направление/). De verkoper knalt (продавец ухлопывает; knallen – хлопать, щелкать, трещать; раздаваться /о громе, выстрелах/) een eend uit de lucht (утку с лету: «из воздуха») en de eend valt in het water (и утка падает в воду). De hond loopt over het water (собака бежит по воде) naar de eend toe (к утке), neemt hem in zijn bek (берет ее: «его» в зубы) en brengt hem over het water lopend (и несет ее, бежа по воде) mee terug naar de twee mannen (назад к двум мужчинам).

„Dat is inderdaad bijzonder (это в самом деле особенно),” zegt de jager (говорит охотник), „wat moet die hond kosten (ну и сколько же стоит: «должна стоить» эта собака)?”

„Ja”, zegt de verkoper, „hij is natuurlijk niet goedkoop (да, говорит продавец, она, конечно, не дешевая): 5000 gulden”.

„Wat (что?),” zegt de jager, „5000 gulden voor een hond (5000 гульденов за собаку; vijf – пять; duizend – тысяча) die niet kan zwemmen (которая не умеет плавать)?”

Een jager leest een advertentie in de krant: unieke jachthond te koop. Hij besluit te gaan kijken. De verkoper neemt hem mee naar het hok. De jager kijkt en zegt: „Maar dat is gewoon een labrador”.

„Ja”, zegt de verkoper,” maar deze hond is echt uniek. We zullen wel eens even een stukje gaan jagen”.

De verkoper haalt zijn geweer en de twee lopen met de hond naar het meer toe. De verkoper knalt een eend uit de lucht en de eend valt in het water. De hond loopt over het water naar de eend toe, neemt hem in zijn bek en brengt hem over het water lopend mee terug naar de twee mannen.

„Dat is inderdaad bijzonder”, zegt de jager, „wat moet die hond kosten?”

„Ja”, zegt de verkoper,” hij is natuurlijk niet goedkoop: 5000 gulden”.

„Wat,” zegt de jager, „5000 gulden voor een hond die niet kan zwemmen?”

Bijten

(Кусаться)

Op de hoek van de straat (на углу улицы) staat een man met een hond naast hem (стоит один мужчина, рядом с ним собака: «с собакой возле него»). Een andere man komt voorbij (другой мужчина проходит мимо), bekijkt de hond (осматривает собаку) en vraagt (и спрашивает): „Bijt uw hond (ваша собака кусается)?”

„Nee,” zegt de man (нет, говорит мужчина).

De ander streelt de hond (другой гладит собаку) en wordt in zijn hand gebeten (и становится укушенным в его руку = и его кусают в руку).

Terwijl hij zijn bloedende hand met een zakdoek verbindt (перевязывая кровоточащую руку носовым платком; terwijl – в то время как, пока) zegt hij kwaad (говорит он зло/сердито): „Ik dacht (я думал = мне показалось; denken – думать) dat jij gezegd had (что ты сказал) dat je hond niet zou bijten (что твоя собака не укусит: «не укусила бы»; zullen – /выражает долженствование, уверенность/: je zult dat laten – тебе не следует этого делать: «следует это оставить»; morgen zal ik vertrekken – завтра я уеду; /условного наклонения/: ik zou uitgaan – я бы вышел)!”

„Dat klopt”, zegt de eerste man (это так, говорит первый; kloppen – хлопать; dat klopt! – это верно!, вот именно!). Maar dit is mijn hond niet (но это не моя собака)”.

Op de hoek van de straat staat een man met een hond naast hem. Een andere man komt voorbij, bekijkt de hond en vraagt: „Bijt uw hond?”

„Nee,” zegt de man.

De ander streelt de hond en wordt in zijn hand gebeten.

Terwijl hij zijn bloedende hand met een zakdoek verbindt, zegt hij kwaad: „Ik dacht dat jij gezegd had dat je hond niet zou bijten!”

„Dat klopt”, zegt de eerste man, „Maar dit is mijn hond niet”.

Назад: Как читать эту книгу
Дальше: Dieven (Воры)